Institutionele verhoudingen

De relatie tussen gemeente en corporatie

De vraag naar de regie en de noodzaak van countervailing powers 

De totstandkoming van prestatieafspraken en visies vereist dat één van de partijen de regie op zich neemt. Die regie kan betrekking hebben op het proces van totstandkoming en op de inhoudelijke agenda in deze processen.

  • In met name grote gemeenten is het dominante beeld dat de gemeente de regierol pakt - door te sturen op basis van een woonvisie, het faciliteren van het overlegproces, te zorgen voor regionale afstemming en door het penvoerderschap van de prestatieafspraken.
  • Maar de regierol ligt ook regelmatig bij de corporatie(s), bijvoorbeeld als de gemeente over te weinig ambtelijke capaciteit beschikt, als andere dossiers veel aandacht vergen of als de gemeente nog zoekende is naar haar rol (o.a. visitaties Wonen NW Friesland, ServatiusWonen Zuid, Brederode, ProWonen).

De vraag wie de regie pakt, lijkt niet de belangrijkste vraag te zijn - en kan in iedere gemeente een ander antwoord krijgen. Belangrijker is dát die rol wordt gepakt en de vraag die aan de regievraag voorafgaat: zijn gemeente en corporatie elkaars countervailing powers?

De vraag of gemeente en corporatie elkaars countervailing powers zijn, laat zich langs twee ingangen beantwoorden:

  • Beschikken zij beiden over de expertise om tot goede visies en prestatieafspraken te komen? Het beeld is hier wisselend. In met name grotere steden bestaat een stevige gemeentelijke afdeling en is er in de regel voldoende expertise. Maar het kan ook zijn dat een gemeente die expertise ontbeert.
  • Is aan de organisatorische condities voldaan om countervailing power te kunnen zijn? Dan kan het bijvoorbeeld gaan om de vraag of er voldoende continuïteit van medewerkers is - frequente persoonlijke wisselingen kosten veel inwerktijd, verlies aan geheugen etc.

De tabel laat zien dat checks and balances al snel verstoord kunnen zijn - zowel in kwadrant II, III en IV is dat het geval - en dat is al zo als een van de partijen de kennis of organisatie niet op orde heeft.

In de visitaties lezen we wel eens over de wederzijdse beeldvorming. De ene partij wordt dan arrogant genoemd en de andere partij ondeskundig, of alleen uit op het geld van de ander. Dat heeft alles te maken met bovenstaand schema. Als er geen countervailing powers zijn, zal een partij de ander ‘ondeskundig’ noemen. De natuurlijke reactie daarop is om die partij ‘arrogant’ te noemen. Dat is twee keer negatieve beeldvorming, die de samenwerking uiteraard niet ten goede komt. Het op orde brengen van de countervailing powers is daarom cruciaal voor het proces van visievorming en prestatieafspraken.

‘In het algemeen is bij corporaties de politieke sensitiviteit niet enorm. Daar zou aan gewerkt mogen worden.’ (een wethouder in één van de visitaties)